En toen de duivel elke verzoeking beëindigd had,
verliet hij Hem tot een bepaalde tijd.
HSV
Toen de duivel hem op alle mogelijke manieren op de proef had gesteld,
ging hij van hem weg, tot een bepaalde tijd.
GNB
Lucas 4:13
‘Je geeft je vinger en ze pakken je hele hand.’
Aan dit spreekwoord moest ik denken toen ik zo mijn gedachten liet gaan over het woord ‘Verleiding’ en de bovenstaande tekst.
Ik denk dat iedereen het wel kent en het ook wel ondervonden heeft dat het een waar woord is.
En ik geloof ook dat het zo werkt met de duivel.
De bovenstaande tekst is de afsluiting van het gedeelte waarin Jezus door de duivel werd verzocht in de woestijn.
(Lucas 4:1-13)
Ik weet nog, dat, toen ik nog heel jong was, weleens dacht van; ‘ Ja, voor Hem is het niet zo moeilijk, Hij is en blijft wel God, ik ben maar mens. En, hoe erg was die verleiding nu voor Hem, alles was toch al van Hem.’
In de jaren die volgden heb ik toch wel wat bijgeleerd (gelukkig).
Wat las ik het maar half en lette ik meer op mijzelf dan op Hem.
Als ik nu terugga naar het gedeelte waar Jezus werd verzocht, ga ik zelfs nog iets verder terug, namelijk naar Zijn doop.
(Lucas 3:21,22)
Waarom?
Ik ben gaan beseffen, dat Hij werkelijk op dezelfde wijze werd verzocht, als wij.
Ik weet niet hoe het bij jou is, maar ik heb gemerkt in mijn leven, dat verzoekingen juist vaak komen na een geweldig ervaring of een bijzonder iets wat God heeft gedaan; of gewoon, als ik Hem zo heel dichtbij ervaar, of als ik me (gevoelsmatig) op de top van een berg bevind.
Dat was namelijk met Jezus ook zo.
Vlak voor de Heilige Geest Hem de woestijn inleidde, was Hij door Johannes gedoopt.
Toen Hij na de onderdompeling bovenkwam en bad, was daar dat bijzondere moment waarin de hemel zich opende en de Heilige Geest in de zichtbare gedaante als een duif op Hem neerdaalde en God de volgende woorden sprak: ‘Jij bent Mijn beminde, Mijn geliefde Zoon, in Jou heb Ik behagen, vind Ik vreugde! Jij bent de Man naar Mijn hart!
Wat een moment!
Wat een bevestiging!
Ik geloof dat dit ook voor Jezus een heel bijzonder moment moet zijn geweest.
Welk een liefde spreekt uit deze woorden!
Welk een bevestiging van Zijn opdracht, van Zijn taak.
Wat een duidelijk zichtbaar moment van de vervulling van de Heilige Geest.
En het was na deze bijzondere gebeurtenis, dat de Heilige Geest Hem de woestijn inleidde.
Jezus was vol van de Geest, staat er, toen de Heilige Geest Hem naar de woestijn leidde, waar Hij 40 dagen door de duivel werd verzocht.
En in die tijd at Hij niets; toen de dagen voorbij waren, kreeg Hij honger.
Vanaf dat moment wordt er beschreven waarmee de duivel Hem verzoekt.
Maar daarvoor, in die 40 dagen, werd Hij ook al verzocht door de duivel.
‘De Heilige Geest leidde Hem de woestijn in, WAAR Hij 40 dagen door de duivel werd verzocht’, staat er. (vers 2)
En al die dagen at Hij niets.
‘Toen die dagen voorbij waren, kreeg Hij honger.’
Toen pas voelde Hij de uitwerking van die 40 dagen niet eten.
Jezus was volledig mens geworden, dus Hij zal ongetwijfeld toen, in menselijke bewoordingen ‘een barstende honger’ hebben gehad.
(als ik het zo even mag zeggen)
En dan komt satan met zijn laatste paar verzoekingen, ik denk de ultieme verzoekingen van al die dagen dat Hij verzocht is geweest, omdat deze wel opgeschreven zijn.
En deze verzoekingen, deze verleidingen, komen op het moment dat Jezus het zwakst is; na een hoogtepunt en op het zwakste moment.
Hoe zou ik me nog ooit af kunnen vragen of Hij wel op dezelfde wijze werd verzocht als wij?
De duivel zei tegen Hem:
‘Als U de Zoon van God bent, zeg dan tegen deze steen hier dat hij in brood moet veranderen.’ (vers 3)
Toen nam hij Jezus mee naar een hoog punt en liet Hem in één ogenblik alle koninkrijken van de wereld zien.
‘Al die macht, al die pracht, zal ik U geven,’ zei hij, ‘want zij zijn mij in handen gegeven en ik kan ze geven aan wie ik wil.
Kniel dus in aanbidding voor mij neer, en het is allemaal van U.’ (vers 5-7)
Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem, zette Hem boven op het tempeldak en zei: ‘Als U de Zoon van God bent, laat U dan van hier naar beneden vallen! (vers 9)
Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: … (vers 4)
Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: … (vers 8)
Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Er is gezegd: … (vers 12)
En toen de duivel elke verzoeking beëindigd had, verliet hij Hem tot een bepaalde tijd.
Dan zijn we weer aangekomen bij de tekst die het uitgangspunt is van nadenken over verleiding.
De duivel laat de Here Jezus verder met rust tot …
Er liggen heel wat lessen, maar ook een grote bemoediging in dit gedeelte voor ons verscholen.
Hoe om te gaan met verleidingen en het feit dat Jezus ons echt in alles is voorgegaan.
Ja, Hij was God, maar Hij was ook volledig mens.
De duivel zal geen kans onbenut laten om ons te verzoeken, om ons te verleiden, om ons tot zonde te brengen.
En ja, heel vaak zal dat gebeuren op het moment dat je zwak bent of na een ‘hoogtepunt’.
Hoe dichter we bij God willen leven, hoe meer we willen worden als Jezus, hoe groter de kans dat de duivel zal komen om ons te verleiden en onderuit te halen.
Hoe belangrijk is het daarom ook dat we Gods woord kennen, zodat we ook in staat zullen zijn op de cruciale momenten stand te houden en niet voor verleidingen te bezwijken.
De Here Jezus laat het ons ook duidelijk zien.
Steeds opnieuw is Zijn weerwoord tegen de duivel: ‘Er staat geschreven: …’
Hij gaat niet met de duivel in discussie, nee, het is kort en bondig: ‘Er staat geschreven: …’
Ik moet nu ook denken aan de tekst van een visje-poster: ‘Als je met verleiding in discussie gaat, … ben je al op weg om ervoor te bezwijken.’ (www.visje-posters.nl)
Ga niet met de boze in discussie, want dat verlies je.
Geef hem gewoon geen enkele kans.
Dat is wat Gods woord ons ook zegt.
Efeze 4:27 – ‘…en geef de duivel geen plaats.’ (HSV)
In andere vertalingen staat: geen ‘kans’, of geen ‘voet’.
Met andere woorden, geef hem geen enkele ruimte om je leven binnen te komen!
En houdt daarbij in gedachten, dat hij gemeen en geniepig is, laag bij grond, een leugenaar en bedrieger!
Jacobus 4:7 zegt: ‘Biedt weerstand aan de duivel! en hij zal van je wegvluchten.
Biedt weerstand vast in het geloof!, zegt ook Petrus in 1 Petrus 5:9; in de wetenschap dat hetzelfde lijden ook aan al uw broeders in de wereld opgelegd wordt.
We worden gewaarschuwd in 1 Petrus 5:8, dat de duivel rondgaat als een briesende leeuw op zoek naar wie hij kan verslinden.
Hij zit dus echt niet stil!
1 Tessalonicenzen 5:9 roept ons ook op om niet net als anderen te slapen, maar om wakker te zijn en op onze hoede.
‘Laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend’, zegt Lucas 12:35.
‘Houd dan stand, uw middel (lendenen) omgordt met de waarheid, en bekleed met het borstpantser van de gerechtigheid, zegt Efeze 6:14.
Ken je vijand; onderschat hem niet en weet dat hij alleen verslagen kan worden met geestelijke wapens.
God heeft ons de wapenrusting niet voor niets gegeven.
Efeze 6:10-18:
Verder, mijn zusters en broeders,
word gesterkt in de Heere en in de sterkte van Zijn macht.
Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel.
Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.
Neem daarom de hele wapenrusting van God aan, opdat u weerstand kunt bieden op de dag van het kwaad, en na alles gedaan te hebben, stand kunt houden.
Houd dan stand, uw middel omgord met de waarheid, en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid, en de voeten geschoeid met bereidheid van het Evangelie van de vrede.
Neem bovenal het schild van het geloof op, waarmee u alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen.
En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord, terwijl u bij elke gelegenheid met alle gebed en smeking bidt in de Geest en daarin waakzaam bent met alle volharding en smeking voor alle heiligen.
Lieve Vader in de hemel, dank U wel voor alles.
Dank U wel, voor Uw waarschuwingen, Uw lessen, Uw woorden van en tot bemoediging.
Dank U wel, dat U altijd naar ons ziet en het beste met ons voor heeft.
Vergeef ons, dat we zo vreselijk eigenwijs zijn vaak – meestal.
Vergeef ons dat we Uw wijze raad zo vaak in de wind slaan.
U waarschuwt ons en wij willen vaak eerst nog onderzoeken of het wel zo is, of dat het wel zo erg is als U zegt, of wij vinden wel dat het meevalt, om er vervolgens, vroeg of laat achter te komen, dat U gelijk had en niet wij.
Laat ons leren, Vader van Uw woord en door Uw woord en dank U wel voor Uw geduld met ons.
Vergeef ons onze eigenwijzigheid, en ik dank U met heel mijn hart voor Uw liefde, vergeving en genade.
Help ons, Vader, om Uw woorden ter harte te nemen en om waakzaam te zijn.
Help ons om niet in discussie te gaan, maar om net als Uw Zoon, onze Here Jezus Christus, Het zwaard – dat is Uw Woord – op te nemen en te gebruiken.
Geef ons zo een enorme liefde in ons hart voor Uw woord en doe het ons verstaan door Uw Heilige Geest.
Dit bid ik U met heel mijn hart in Jezus ‘Naam.
- Amen -
Ik word stil
en laat diep tot me doordringen
hoe U mij hebt voorgeleefd.
Ik hoef slechts
Uw voorbeeld te volgen
om te zien hoe satan
vlucht en beeft.
Geef mij, Heer,
een onuitsprekelijke liefde
voor U en Uw woord.
Laat mij meer en meer
getuige zijn van haar kracht,
die elke verleiding van satan
weerlegt en vermoordt.
©Rita Klapwijk
zondag 26 augustus 2012
zondag 19 augustus 2012
Week 34 - Verdriet over zonde
Nu verblijd ik mij, niet omdat u bedroefd bent geweest, maar omdat u bedroefd bent geweest tot bekering. Want u bent bedroefd geweest overeenkomstig de wil van God, zodat u in geen enkel opzicht door ons schade hebt geleden.
Want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg.
HSV
Maar nu ben ik blij, niet om uw droefheid maar omdat uw droefheid geleid heeft tot een verandering in uw gedrag.
Want u was bedroefd zoals God dat bedoelde, en daarom hebt u geen schade ondervonden van wat wij u aandeden.
GNB
2 Korinthe 7:9,10
Verdriet over zonde …
Berouw…
Inkeer …
Toen zei David tegen Nathan: Ik heb gezondigd tegen de HEERE.
En Nathan zei tegen David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; u zult niet sterven.
2 Samuël 12:13
Onmiddellijk kraaide er een haan.
Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus gezegd had: ‘Nog vóór de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je Mij niet kent.’
En hij ging naar buiten en huilde bittere tranen.
Mattheüs 26:75
Maar de tollenaar bleef achteraf staan en durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij zei, terwijl hij zich op de borst sloeg: O God, ik ben een zondaar.
Wees mij genadig!
Lucas 18:30
Het verwijzingspijltje bij 2 Korinthe 7:10 (HSV & SV) geeft de bovenstaande voorbeelden van mensen uit de Bijbel die berouw hebben over hun zonde.
En eerlijk gezegd was ik daar best blij mee.
Ik had al na lopen denken over dit onderwerp en daarmee natuurlijk ook over mijn eigen berouw over zonde, en mijn gedachten knaagden soms een beetje.
Ik voel er niet altijd echt iets erbij, het gaat niet altijd gepaard met vele of bittere tranen.
Zou het dan toch niet oprecht zijn?
Berouw hebben over, daar horen toch emoties bij, of toch niet?
Of de ene keer wel en de andere keer niet?
Of is iets anders belangrijker dan emoties?Hoewel ik het antwoord diep in mijn hart best wel weet, knagen dit soort gedachten soms toch; al denk ik na het schrijven van dit stukje niet meer.
In de bovenstaande voorbeelden reageren alle drie de mannen anders.
David zegt dat hij gezondigd heeft, terwijl Petrus wegloopt en bittere tranen huilt.
En de tollenaar slaat zichzelf op de borst terwijl hij vol wroeging God erkent dat hij een zondaar is; hij durft niet eens naar voren te gaan in de tempel, noch zijn ogen op te slaan naar de hemel.
Hoewel het laatste voorbeeld een voorbeeld is uit een gelijkenis van de Here Jezus, toch vertellen alle drie de voorbeelden over echt berouw over hun zonde.
Hun reactie is verschillend in uiting, maar hun berouw diep en echt.
Over de tollenaar zegt de Here Jezus:
‘Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere.’
Uit het laatste voorbeeld, dat van de tollenaar en de Farizeeër, blijkt ook dat hoogmoed en nederigheid twee woorden zijn die nauw samenhangen met berouw hebben over zonde.
Kijk maar eens naar de Farizeeër, zijn hoogmoed maak hem blind voor zijn zonde, terwijl de tollenaar zich het liefst zo klein mogelijk maakt in besef eigenlijk onwaardig te zijn.
Je zonden niet willen/kunnen belijden betekent dan automatisch dat je hoogmoedig bent.
En God heeft juist de nederigen van hart zo lief!
Voor hen is er genade! (Jacobus 6:4,10; 1 Petrus 5:5)
De echtheid van berouw blijkt echter niet uit of je wel of niet huilt, ook niet uit de hoeveelheid tranen die je vergiet, maar uit het feit of er een verandering komt in je levenswijze/levenswandel.
Je kunt onmogelijk echt berouw over je zonde hebben en moedwillig dezelfde zonde blijven begaan.
Let op het woordje ‘moedwillig’, dat betekent met opzet, bewust.
Echt berouw over je zonde betekent een verandering in je gedrag, een bekering, een afkeren van.
Daarom schrijft Paulus hierboven dat hij blij is; niet omdat de Korinthiërs verdrietig waren geworden van zijn brief, maar omdat hun verdriet over hetgeen hij hen geschreven had, geleid heeft tot veranderingen.
‘Droefheid overeenkomstig Gods wil’ noemt hij dat.
Met andere woorden, zij werden bedroefd omdat zij inzagen dat wat zij deden niet in overeenstemming was met Gods wil en zij beleden hun zonden en bekeerden zich van hun wegen.
Hierover verheugde Paulus, hierover was hij blij, want dit verdriet wat zij even hadden gehad zou hen geen schade brengen.
Soms, als God, of God door een ander heen, ons laat zien dat er dingen niet goed zijn in ons leven, niet in overeenstemming met Zijn wil, dan kunnen we misschien eerst wel boos worden, of heel verdrietig, of beiden, maar als het uiteindelijk een verandering te weeg brengt in ons leven, dan is ons verdriet (en soms onze strijd) ten goede geweest.
En het zal ons ook nooit beschadigen.
Een belangrijk aspect in het aangeven of iemand een verkeerde weg bewandeld, zonde doet, is liefde.
Paulus hakt niet met een botte bijl in de gemeente te Korinthe.
Het is bijzonder en een les voor ons allemaal om te lezen hoe hij zijn brief aan de gemeente begint.
Hij begint zijn brief met een zegen uit te spreken over deze gemeente en vervolgt met God te danken voor wie zij zijn, daarna pas komen zijn waarschuwingen en terechtwijzingen.
Welk een les ligt hierin voor ons!
Hoeveel mensen zijn en worden er (blijvend) beschadigd door de manier waarop zij terechtgewezen zijn/worden of een waarschuwing ontvangen/ontvingen.
Hoeveel mensen zijn er niet die het geloof aan de kant hebben gezet vanwege wat mensen zeiden of deden.
Diep gekwetst, beschadigd.
Ik moet nu ook even denken aan de splinter en de balk …
Goed om in gedachten te houden voordat we ooit anderen terechtwijzen.
(Mattheüs 7:1-5)
Verdriet over zonde …
Berouw …
Inkeer …
Afkeren van …
Lieve Vader in de hemel.
Dank U wel dat er bij U vergeving is.
Dank U wel voor het offer dat Uw Zoon voor ons heeft gebracht.
Dank U wel, Heer Jezus, dat U al onze zonden op U hebt genomen, waardoor wij vergeving kunnen ontvangen.
Dank U wel, dat er daardoor steeds een nieuw begin mogelijk is.
Dank U voor Uw woord, voor de voorbeelden die daarin staan waar wij weer van kunnen leren, maar die tevens ook een enorme bemoediging voor ons zijn.
Dank U wel, Vader, dank U wel.
Maar ik bid U ook om een nederig hart, een hart dat bereid is om correctie te ontvangen.
Een hart dat bereid is om af te keren van wat niet goed is in Uw ogen.
Een hart dat bereid is om zich te laten kneden en vormen naar Uw wil.
Een hart dat oprecht berouw heeft over haar zonden.
Maak mij, maak ons, bewust, Vader, over onze zonden, of we ook echt de bereidheid hebben om ons daarvan af te keren; over de oprechtheid van ons berouw.
Help ons daarbij, Vader, want het is niet altijd even makkelijk, soms zelfs erg moeilijk.
Dank U wel, dat U ons ook daarin tegemoet wilt komen en ons helpt als we erom vragen.
Ik prijs Uw Naam en verlang er meer en meer naar om op U te lijken en Uw wil te doen.
Ik houd van U, Vader.
Kneed en vorm mij maar.
Toon mij maar de gebieden in mijn leven die nog niet in overeenstemming zijn met Uw wil en laat mij zien wat het met U doet, opdat het verdriet over mijn zonden een verandering in mijn gedrag, in mijn levenswandel te weeg breng.
In Jezus ‘Naam
- Amen –
Verdriet hebben over mijn zonden;
berouw dat inkeer tot gevolg heeft
en mij doet afkeren van wat Hem
zoveel pijn en verdriet geeft.
Oprecht berouw en verdriet,
over mijn zonden en ongerechtigheden,
kan en mag mij niet onveranderd laten.
Immers, het offer dat Hij bracht
en de genade die ik ontvang,
moet mij alles wat niet is naar Zijn wil, doen haten.
©Rita Klapwijk
Want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg.
HSV
Maar nu ben ik blij, niet om uw droefheid maar omdat uw droefheid geleid heeft tot een verandering in uw gedrag.
Want u was bedroefd zoals God dat bedoelde, en daarom hebt u geen schade ondervonden van wat wij u aandeden.
GNB
2 Korinthe 7:9,10
Verdriet over zonde …
Berouw…
Inkeer …
Toen zei David tegen Nathan: Ik heb gezondigd tegen de HEERE.
En Nathan zei tegen David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; u zult niet sterven.
2 Samuël 12:13
Onmiddellijk kraaide er een haan.
Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus gezegd had: ‘Nog vóór de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je Mij niet kent.’
En hij ging naar buiten en huilde bittere tranen.
Mattheüs 26:75
Maar de tollenaar bleef achteraf staan en durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij zei, terwijl hij zich op de borst sloeg: O God, ik ben een zondaar.
Wees mij genadig!
Lucas 18:30
Het verwijzingspijltje bij 2 Korinthe 7:10 (HSV & SV) geeft de bovenstaande voorbeelden van mensen uit de Bijbel die berouw hebben over hun zonde.
En eerlijk gezegd was ik daar best blij mee.
Ik had al na lopen denken over dit onderwerp en daarmee natuurlijk ook over mijn eigen berouw over zonde, en mijn gedachten knaagden soms een beetje.
Ik voel er niet altijd echt iets erbij, het gaat niet altijd gepaard met vele of bittere tranen.
Zou het dan toch niet oprecht zijn?
Berouw hebben over, daar horen toch emoties bij, of toch niet?
Of de ene keer wel en de andere keer niet?
Of is iets anders belangrijker dan emoties?Hoewel ik het antwoord diep in mijn hart best wel weet, knagen dit soort gedachten soms toch; al denk ik na het schrijven van dit stukje niet meer.
In de bovenstaande voorbeelden reageren alle drie de mannen anders.
David zegt dat hij gezondigd heeft, terwijl Petrus wegloopt en bittere tranen huilt.
En de tollenaar slaat zichzelf op de borst terwijl hij vol wroeging God erkent dat hij een zondaar is; hij durft niet eens naar voren te gaan in de tempel, noch zijn ogen op te slaan naar de hemel.
Hoewel het laatste voorbeeld een voorbeeld is uit een gelijkenis van de Here Jezus, toch vertellen alle drie de voorbeelden over echt berouw over hun zonde.
Hun reactie is verschillend in uiting, maar hun berouw diep en echt.
Over de tollenaar zegt de Here Jezus:
‘Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere.’
Uit het laatste voorbeeld, dat van de tollenaar en de Farizeeër, blijkt ook dat hoogmoed en nederigheid twee woorden zijn die nauw samenhangen met berouw hebben over zonde.
Kijk maar eens naar de Farizeeër, zijn hoogmoed maak hem blind voor zijn zonde, terwijl de tollenaar zich het liefst zo klein mogelijk maakt in besef eigenlijk onwaardig te zijn.
Je zonden niet willen/kunnen belijden betekent dan automatisch dat je hoogmoedig bent.
En God heeft juist de nederigen van hart zo lief!
Voor hen is er genade! (Jacobus 6:4,10; 1 Petrus 5:5)
De echtheid van berouw blijkt echter niet uit of je wel of niet huilt, ook niet uit de hoeveelheid tranen die je vergiet, maar uit het feit of er een verandering komt in je levenswijze/levenswandel.
Je kunt onmogelijk echt berouw over je zonde hebben en moedwillig dezelfde zonde blijven begaan.
Let op het woordje ‘moedwillig’, dat betekent met opzet, bewust.
Echt berouw over je zonde betekent een verandering in je gedrag, een bekering, een afkeren van.
Daarom schrijft Paulus hierboven dat hij blij is; niet omdat de Korinthiërs verdrietig waren geworden van zijn brief, maar omdat hun verdriet over hetgeen hij hen geschreven had, geleid heeft tot veranderingen.
‘Droefheid overeenkomstig Gods wil’ noemt hij dat.
Met andere woorden, zij werden bedroefd omdat zij inzagen dat wat zij deden niet in overeenstemming was met Gods wil en zij beleden hun zonden en bekeerden zich van hun wegen.
Hierover verheugde Paulus, hierover was hij blij, want dit verdriet wat zij even hadden gehad zou hen geen schade brengen.
Soms, als God, of God door een ander heen, ons laat zien dat er dingen niet goed zijn in ons leven, niet in overeenstemming met Zijn wil, dan kunnen we misschien eerst wel boos worden, of heel verdrietig, of beiden, maar als het uiteindelijk een verandering te weeg brengt in ons leven, dan is ons verdriet (en soms onze strijd) ten goede geweest.
En het zal ons ook nooit beschadigen.
Een belangrijk aspect in het aangeven of iemand een verkeerde weg bewandeld, zonde doet, is liefde.
Paulus hakt niet met een botte bijl in de gemeente te Korinthe.
Het is bijzonder en een les voor ons allemaal om te lezen hoe hij zijn brief aan de gemeente begint.
Hij begint zijn brief met een zegen uit te spreken over deze gemeente en vervolgt met God te danken voor wie zij zijn, daarna pas komen zijn waarschuwingen en terechtwijzingen.
Welk een les ligt hierin voor ons!
Hoeveel mensen zijn en worden er (blijvend) beschadigd door de manier waarop zij terechtgewezen zijn/worden of een waarschuwing ontvangen/ontvingen.
Hoeveel mensen zijn er niet die het geloof aan de kant hebben gezet vanwege wat mensen zeiden of deden.
Diep gekwetst, beschadigd.
Ik moet nu ook even denken aan de splinter en de balk …
Goed om in gedachten te houden voordat we ooit anderen terechtwijzen.
(Mattheüs 7:1-5)
Verdriet over zonde …
Berouw …
Inkeer …
Afkeren van …
Lieve Vader in de hemel.
Dank U wel dat er bij U vergeving is.
Dank U wel voor het offer dat Uw Zoon voor ons heeft gebracht.
Dank U wel, Heer Jezus, dat U al onze zonden op U hebt genomen, waardoor wij vergeving kunnen ontvangen.
Dank U wel, dat er daardoor steeds een nieuw begin mogelijk is.
Dank U voor Uw woord, voor de voorbeelden die daarin staan waar wij weer van kunnen leren, maar die tevens ook een enorme bemoediging voor ons zijn.
Dank U wel, Vader, dank U wel.
Maar ik bid U ook om een nederig hart, een hart dat bereid is om correctie te ontvangen.
Een hart dat bereid is om af te keren van wat niet goed is in Uw ogen.
Een hart dat bereid is om zich te laten kneden en vormen naar Uw wil.
Een hart dat oprecht berouw heeft over haar zonden.
Maak mij, maak ons, bewust, Vader, over onze zonden, of we ook echt de bereidheid hebben om ons daarvan af te keren; over de oprechtheid van ons berouw.
Help ons daarbij, Vader, want het is niet altijd even makkelijk, soms zelfs erg moeilijk.
Dank U wel, dat U ons ook daarin tegemoet wilt komen en ons helpt als we erom vragen.
Ik prijs Uw Naam en verlang er meer en meer naar om op U te lijken en Uw wil te doen.
Ik houd van U, Vader.
Kneed en vorm mij maar.
Toon mij maar de gebieden in mijn leven die nog niet in overeenstemming zijn met Uw wil en laat mij zien wat het met U doet, opdat het verdriet over mijn zonden een verandering in mijn gedrag, in mijn levenswandel te weeg breng.
In Jezus ‘Naam
- Amen –
Verdriet hebben over mijn zonden;
berouw dat inkeer tot gevolg heeft
en mij doet afkeren van wat Hem
zoveel pijn en verdriet geeft.
Oprecht berouw en verdriet,
over mijn zonden en ongerechtigheden,
kan en mag mij niet onveranderd laten.
Immers, het offer dat Hij bracht
en de genade die ik ontvang,
moet mij alles wat niet is naar Zijn wil, doen haten.
©Rita Klapwijk
zondag 12 augustus 2012
Week 33 - Strijd
De eeuwige God is voor u een woning,
en onder u zijn eeuwige armen.
Hij verdrijft de vijand voor u uit,
en zegt: Vaag hem weg!
HSV
Van oudsher is God een schuilplaats,
zijn armen dragen u voor eeuwig.
Hij dreef uw vijand op de vlucht
en droeg u op: “Vernietig hem!”
NBV
Deuteronomium 33:27
Op de kalender van Beth Moore, van waaruit ik al deze stukjes en gedichten schrijf, worden we geleid naar David en Goliath.
We worden opgeroepen om onszelf als het ware te zien als de herdersjongen David die het op durft te nemen tegen de reus Goliath en onszelf de vraag te stellen, waardoor het kwam dat David het tegen hem op durfde te nemen.
Het antwoord staat er achter, maar als we zelf eens heel goed hiernaar gaan kijken en tot ons door gaan laten dringen, dan is het niet meer een antwoord wat je zomaar er achteraan leest, maar waarvan de diepte ook tot je door gaat dringen en waardoor je gaat beseffen dat vele van onze vijanden in wezen Gods vijanden zijn en dan wordt de strijd toch wel even heel anders.
Het is echter wel zo, dat als je je daarvan niet bewust blijft, het wegebt en je het zicht verliest op deze realiteit.
Ik ervaar het dan ook als heel goed om hier weer bij terug te worden gebracht; wat zeg ik, goed om hier weer bij terug te worden gebracht?
Mijn hart is opgewonden, want het brengt mij terug bij 1 Samuël 17:45b waar staat: ‘…,maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.’
*David, de kleine, rossige herdersjongen, werd door zijn vader naar zijn broers gestuurd om eens te kijken hoe het met hen is.
Zij waren met Koning Saul en de andere mannen van Israël ten strijde getrokken tegen de Filistijnen en hadden hun kamp opgeslagen in het Eikendal; de Filistijnen lagen tegenover hen gelegerd.
Iedere dag verscheen daar een kampvechter uit het kamp van de Filistijnen; een reus van een kerel van wel bijna drie meter lang.
Hij droeg een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een borstpantser van schubben dat wel 50 kilo woog.
Bronzen platen bedekten zijn benen en een bronzen werpspies/kromzwaard hing over zijn schouder.
De schacht van zijn lans leek wel een boom uit een weefgetouw en de ijzeren punt woog ongeveer zes kilo en een schilddrager liep voor hem uit.
Al met al dus een zeer imposante gestalte.
Het bleef echter niet alleen bij het verschijnen, want iedere dag opnieuw, wel 40 dagen lang,’’s morgens en ’s avonds, hoonde hij het volk Israël, daagde hen uit en dreef de spot met hen.
En bij het horen van zijn woorden werden de Israëlieten erg bang.
David was de jongste van de acht zonen die Isaï had en hij werd door zijn vader erop uit gestuurd om eens polshoogte te nemen bij zijn broers en op een levensteken van hen mee naar huis te nemen.
Het was heel vroeg in de morgen toen David van huis vertrok en toen hij aankwam bij de plaats waar zijn broers gelegerd waren, was dat precies op het moment dat de beide legers in de gevechtslinie tegenover elkaar stonden.
David liet de spullen die hij van zijn vader had meegekregen snel achter bij één van de bewakers en liep snel naar de gevechtslinie.
Daar aangekomen vroeg hij zijn broers hoe het met hen ging en net terwijl hij met hen sprak, verscheen Goliath ten tonele.
En David hoorde de woorden die Goliath, dag in, dag uit, sprak.
Wat mij dan diep raakt en wat voor ons allemaal een geweldig voorbeeld is, zijn de woorden die David vervolgens spreekt. (vers 26)
‘Wat zal men de man doen die deze Filistijn verslaat en de smaad van Israël afwendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te honen?’
Het lijkt wel alsof David helemaal niet ziet hoe groot die Goliath eigenlijk wel is, noch de uitrusting die hij draagt; hij schijnt alleen de woorden te horen die deze reus spreekt en in plaats van dat het hem angst aanjaagt, raken deze woorden zijn hart om de honende, spottende toon.
Zij, het volk Israël, zijn Gods volk, het uitverkoren volk!
Niemand mag zo tegen hen spreken!
En David raakt zeer ontstemd.
Saul hoorde van David, van zijn vragen en riep hem bij zich.
En opnieuw raken mij de woorden die David spreekt.
‘Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken.
Uw dienaar zal gaan en met deze Filistijn vechten.’
Ik kan me zo voorstellen hoe dit tafereel eruit moet hebben gezien.
David, de herdersjongen, die daar voor de koning staat; een koning waarvan geschreven staat dat, toen hij tot koning werd gezalfd (1 Samuël 9:2), hij een flinke, knappe jongeman was en dat niemand in Israël zo knap was als hij en ook met kop en schouders boven iedereen uitstak.
En dan komt daar zo’n kleine, jonge knul de koning vertellen, dat hij met die reus zal gaan vechten.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Saul hem hiervan wil weerhouden.
‘Jij, jij kunt toch niet met die Filistijn gaan vechten!
Je bent nog maar een jongen!
Hij, die Filistijn is een geboren vechter.
Heb je hem eigenlijk wel goed bekeken, jongeman?
Heb je wel gezien hoe groot hij is en wat voor uitrusting hij draagt?
Ach jongen toch, dat is toch niets voor jou, je bent maar een herdersjongen, een knulletje wat nog de schapen hoedt voor zijn vader.
Ga toch terug naar huis en laat het vechten maar aan ons over.
Maar David laat zich door niets en niemand van de wijs brengen.
Hij somt even op met welke gevaren hij al te maken heeft gehad met het hoeden van de schapen en laat zien, dat hij totaal niet bang is, noch geïmponeerd door Goliath’s verschijning.
Opnieuw raken mij zijn woorden en zijn geloof dat hierin doorklinkt: ‘De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn.’
Met andere woorden: ik hoef het niet te doen, God zal voor mij strijden!
Saul trekt David nog zijn eigen kleding en wapenrusting aan, maar David is dat niet gewend en kan zich er nauwelijks in bewegen.
Snel trekt hij alles uit, en gaat zoals hij is.
Hij zoekt 5 gladde stenen uit de beek en stopt ze in zijn herderstas; zijn slinger neemt hij in de hand en zo loopt hij op Goliath toe.
Goliath verachtte hem, zegt Het Woord, omdat hij nog maar een jongen was en hij vervloekte David bij zijn goden.
Goliath daagt David uit: ‘Kom maar op, ik zal zorgen dat je het eten wordt van de aasgieren en roofdieren.
De kleine herdersjongen staat oog in oog met de reus, maar nog steeds laat hij zich door hem geen angst aanjagen.
En hij, deze kleine jongen, spreekt:
‘U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren.
Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen.
Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft.
En deze hele gemeente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE.
Hij zal u in onze hand geven.
En terwijl ze op elkaar toelopen, pakt David één van de stenen die hij heeft meegnomen, stopt hem in de slinger en gooit de steen naar de reus en raakt hem precies midden in het voorhoofd.
En Goliath stort op de aarde neer, waarna David hem het hoofd afhakt met zijn eigen zwaard.
David, een kleine herdersjongen, maar met de moed van een reus.
Waar kwam die moed vandaan?
Waarom werd hij niet bang net als al die andere Israëlieten?
Wat zag hij wat zij niet zagen?
Wat hoorde hij wat zij niet hoorden?
Er zijn een paar dingen die mij diep raken in dit stukje en die mij opnieuw doordringen van het feit, dat, al dan wel of niet sterk en krachtig zijn, moed en vertrouwen hebben, afhankelijk zijn van hoe wij kijken, op wie of wat wij zien.
- … Wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft
te honen?
- Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken.
- De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de
beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn.
- …, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God
van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
Met andere woorden: Ik (David) zie die reus wel, maar hij heeft het lef om Gods kinderen te beschimpen.
De moed laten zakken?
Kom op zeg, ben je vergeten wie onze God is?
God heeft mij gered van beren en leeuwen, en Hij zal mij ook redden van die Filistijn,
want in Zijn Naam ga ik op de gast af!
David ziet voorbij de reus Goliath, hij ziet God!
David ziet voorbij die imponerende gestalte, Hij ziet de grootheid en de almacht van zijn God!
David hoort de woorden, maar zijn hart raakt verbolgen en doet pijn om God, om Gods volk, waartoe hij behoort.
Hij weet wie hij in God is, wie God voor hem is en hij gelooft en vertrouwt!
Maar David besefte ook, dat Goliath niet alleen hun vijand was, maar boven alles Gods vijand was.
In wezen werd niet het volk Israël uitgedaagd, maar God zelf.
De boze komt vaak met een heleboel bombarie op ons af.
Hij is erop uit om ons bang te maken, klein te maken, zodat we lam gelegd worden en vergeten om onze wapens op te nemen en te strijden.
Want hij weet, dat als wij gaan staan in de positie die we gekregen hebben met dat we tot geloof gekomen zijn, namelijk Zijn erfgenamen, Zijn kinderen, Zijn eigendom, hij geen schijn van kans maakt.
Want in Hem zijn wij meer dan over winnaar!; zegt Gods woord.
Daarom zijn de wapens die we van Hem hebben gekregen ook geestelijke wapens, want de echte strijd die we hebben te voeren is een geestelijke strijd.
We moeten leren kijken met andere ogen, met geestelijke ogen en dat is wat David deed.
En dan gaan we zien, dat veel gevechten die we te leveren hebben in het dagelijks leven eigenlijk niet om ons zijn of tegen ons, maar tegen God.
In Zijn Naam en in Zijn kracht moeten we leren gaan staan en strijden en daarin moeten we niet vergeten dat Hijzelf voor ons uitgaat om met en voor ons te strijden.
Hij laat ons nooit alleen!
De tekst waarmee dit stukje begint zegt dat God Zelf de vijand voor ons uitdrijft en Hij draagt ons op om de vijand te vernietigen.
We hoeven daarin nooit bang te zijn of de moed te verliezen, want Hij is ons tot een woning, een schuilplaats en Zijn eeuwige armen zijn onder ons, dragen ons!
David toonde ons wat er kan gebeuren als wij op God zien in plaats van op onze vijand.
En onze vijand komt in vele vormen en omstandigheden, maar als we in alles op God blijven zien en op Hem onze hoop en vertrouwen vestigen, net als David, dan zullen we ook net als David, onze vijand overwinnen en verslaan.
O, lieve vader in de hemel, mijn hart brandt van vuur door deze woorden van U.
Het brandt van dankbaarheid, om wat U ons aanreikt door ons deelgenoot te maken van wat U in en door Davids leven heen hebt gedaan.
Het brandt van liefde voor U, van verlangen om in het de praktijk te brengen, om niet meer op mijn ‘vijanden’ te zien, maar op U.
Ik bid U met heel mijn hart om geestelijke ogen, om ogen die zien wat achter de dingen die gebeuren ten grondslag ligt, de werkelijke vijand te kunnen zien.
Mijn hart verlangt, mijn hart brandt, voor U, voor wie U bent en voor wat U allemaal heeft gedaan.
Mijn hart verlangt ernaar, brandt, om het door te geven.
Om ook anderen aan te sporen om op U te zien en niet op omstandigheden of wat dan ook.
U bent God, de Almachtige!
De Eeuwige, die was, is en komt!
Die alles vast in handen heeft!
U bent het, onze alles in al.
U bent onze schuilplaats, onze woning; Uw armen, Uw eeuwige armen, zijn onder ons.
O Vader God, U komt toe alle lof en eer.
Maak dat mijn hart net zo verbolgen raakt als dat van David als Uw Naam, Uw eer, in het gedrang komt en leer mij daarin om net als David op de juiste wijze te reageren.
In Jezus ‘Naam.
- Amen -
Zie de vijand in de ogen,
ontdek tegen wie je werkelijk vecht.
Treed hem tegemoet in de Naam
van de Heer der legermachten
en zie hoe Hij voor jou
de strijd beslecht.
Laat je geen angst aanjagen
door zijn tomeloze
en uitdagend gepraat.
Zie op Hem,
ga in Zijn Naam
en onthoudt te allen tijd,
dat Hij naast je staat.
Laat de moed niet zakken,
hoe hevig de strijd ook is.
God zal met en voor je strijden,
ja, zeker en gewis.
©Rita Klapwijk
* 1 Samuël 17
en onder u zijn eeuwige armen.
Hij verdrijft de vijand voor u uit,
en zegt: Vaag hem weg!
HSV
Van oudsher is God een schuilplaats,
zijn armen dragen u voor eeuwig.
Hij dreef uw vijand op de vlucht
en droeg u op: “Vernietig hem!”
NBV
Deuteronomium 33:27
Op de kalender van Beth Moore, van waaruit ik al deze stukjes en gedichten schrijf, worden we geleid naar David en Goliath.
We worden opgeroepen om onszelf als het ware te zien als de herdersjongen David die het op durft te nemen tegen de reus Goliath en onszelf de vraag te stellen, waardoor het kwam dat David het tegen hem op durfde te nemen.
Het antwoord staat er achter, maar als we zelf eens heel goed hiernaar gaan kijken en tot ons door gaan laten dringen, dan is het niet meer een antwoord wat je zomaar er achteraan leest, maar waarvan de diepte ook tot je door gaat dringen en waardoor je gaat beseffen dat vele van onze vijanden in wezen Gods vijanden zijn en dan wordt de strijd toch wel even heel anders.
Het is echter wel zo, dat als je je daarvan niet bewust blijft, het wegebt en je het zicht verliest op deze realiteit.
Ik ervaar het dan ook als heel goed om hier weer bij terug te worden gebracht; wat zeg ik, goed om hier weer bij terug te worden gebracht?
Mijn hart is opgewonden, want het brengt mij terug bij 1 Samuël 17:45b waar staat: ‘…,maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.’
*David, de kleine, rossige herdersjongen, werd door zijn vader naar zijn broers gestuurd om eens te kijken hoe het met hen is.
Zij waren met Koning Saul en de andere mannen van Israël ten strijde getrokken tegen de Filistijnen en hadden hun kamp opgeslagen in het Eikendal; de Filistijnen lagen tegenover hen gelegerd.
Iedere dag verscheen daar een kampvechter uit het kamp van de Filistijnen; een reus van een kerel van wel bijna drie meter lang.
Hij droeg een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een borstpantser van schubben dat wel 50 kilo woog.
Bronzen platen bedekten zijn benen en een bronzen werpspies/kromzwaard hing over zijn schouder.
De schacht van zijn lans leek wel een boom uit een weefgetouw en de ijzeren punt woog ongeveer zes kilo en een schilddrager liep voor hem uit.
Al met al dus een zeer imposante gestalte.
Het bleef echter niet alleen bij het verschijnen, want iedere dag opnieuw, wel 40 dagen lang,’’s morgens en ’s avonds, hoonde hij het volk Israël, daagde hen uit en dreef de spot met hen.
En bij het horen van zijn woorden werden de Israëlieten erg bang.
David was de jongste van de acht zonen die Isaï had en hij werd door zijn vader erop uit gestuurd om eens polshoogte te nemen bij zijn broers en op een levensteken van hen mee naar huis te nemen.
Het was heel vroeg in de morgen toen David van huis vertrok en toen hij aankwam bij de plaats waar zijn broers gelegerd waren, was dat precies op het moment dat de beide legers in de gevechtslinie tegenover elkaar stonden.
David liet de spullen die hij van zijn vader had meegekregen snel achter bij één van de bewakers en liep snel naar de gevechtslinie.
Daar aangekomen vroeg hij zijn broers hoe het met hen ging en net terwijl hij met hen sprak, verscheen Goliath ten tonele.
En David hoorde de woorden die Goliath, dag in, dag uit, sprak.
Wat mij dan diep raakt en wat voor ons allemaal een geweldig voorbeeld is, zijn de woorden die David vervolgens spreekt. (vers 26)
‘Wat zal men de man doen die deze Filistijn verslaat en de smaad van Israël afwendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te honen?’
Het lijkt wel alsof David helemaal niet ziet hoe groot die Goliath eigenlijk wel is, noch de uitrusting die hij draagt; hij schijnt alleen de woorden te horen die deze reus spreekt en in plaats van dat het hem angst aanjaagt, raken deze woorden zijn hart om de honende, spottende toon.
Zij, het volk Israël, zijn Gods volk, het uitverkoren volk!
Niemand mag zo tegen hen spreken!
En David raakt zeer ontstemd.
Saul hoorde van David, van zijn vragen en riep hem bij zich.
En opnieuw raken mij de woorden die David spreekt.
‘Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken.
Uw dienaar zal gaan en met deze Filistijn vechten.’
Ik kan me zo voorstellen hoe dit tafereel eruit moet hebben gezien.
David, de herdersjongen, die daar voor de koning staat; een koning waarvan geschreven staat dat, toen hij tot koning werd gezalfd (1 Samuël 9:2), hij een flinke, knappe jongeman was en dat niemand in Israël zo knap was als hij en ook met kop en schouders boven iedereen uitstak.
En dan komt daar zo’n kleine, jonge knul de koning vertellen, dat hij met die reus zal gaan vechten.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Saul hem hiervan wil weerhouden.
‘Jij, jij kunt toch niet met die Filistijn gaan vechten!
Je bent nog maar een jongen!
Hij, die Filistijn is een geboren vechter.
Heb je hem eigenlijk wel goed bekeken, jongeman?
Heb je wel gezien hoe groot hij is en wat voor uitrusting hij draagt?
Ach jongen toch, dat is toch niets voor jou, je bent maar een herdersjongen, een knulletje wat nog de schapen hoedt voor zijn vader.
Ga toch terug naar huis en laat het vechten maar aan ons over.
Maar David laat zich door niets en niemand van de wijs brengen.
Hij somt even op met welke gevaren hij al te maken heeft gehad met het hoeden van de schapen en laat zien, dat hij totaal niet bang is, noch geïmponeerd door Goliath’s verschijning.
Opnieuw raken mij zijn woorden en zijn geloof dat hierin doorklinkt: ‘De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn.’
Met andere woorden: ik hoef het niet te doen, God zal voor mij strijden!
Saul trekt David nog zijn eigen kleding en wapenrusting aan, maar David is dat niet gewend en kan zich er nauwelijks in bewegen.
Snel trekt hij alles uit, en gaat zoals hij is.
Hij zoekt 5 gladde stenen uit de beek en stopt ze in zijn herderstas; zijn slinger neemt hij in de hand en zo loopt hij op Goliath toe.
Goliath verachtte hem, zegt Het Woord, omdat hij nog maar een jongen was en hij vervloekte David bij zijn goden.
Goliath daagt David uit: ‘Kom maar op, ik zal zorgen dat je het eten wordt van de aasgieren en roofdieren.
De kleine herdersjongen staat oog in oog met de reus, maar nog steeds laat hij zich door hem geen angst aanjagen.
En hij, deze kleine jongen, spreekt:
‘U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren.
Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen.
Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft.
En deze hele gemeente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE.
Hij zal u in onze hand geven.
En terwijl ze op elkaar toelopen, pakt David één van de stenen die hij heeft meegnomen, stopt hem in de slinger en gooit de steen naar de reus en raakt hem precies midden in het voorhoofd.
En Goliath stort op de aarde neer, waarna David hem het hoofd afhakt met zijn eigen zwaard.
David, een kleine herdersjongen, maar met de moed van een reus.
Waar kwam die moed vandaan?
Waarom werd hij niet bang net als al die andere Israëlieten?
Wat zag hij wat zij niet zagen?
Wat hoorde hij wat zij niet hoorden?
Er zijn een paar dingen die mij diep raken in dit stukje en die mij opnieuw doordringen van het feit, dat, al dan wel of niet sterk en krachtig zijn, moed en vertrouwen hebben, afhankelijk zijn van hoe wij kijken, op wie of wat wij zien.
- … Wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft
te honen?
- Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken.
- De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de
beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn.
- …, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God
van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
Met andere woorden: Ik (David) zie die reus wel, maar hij heeft het lef om Gods kinderen te beschimpen.
De moed laten zakken?
Kom op zeg, ben je vergeten wie onze God is?
God heeft mij gered van beren en leeuwen, en Hij zal mij ook redden van die Filistijn,
want in Zijn Naam ga ik op de gast af!
David ziet voorbij de reus Goliath, hij ziet God!
David ziet voorbij die imponerende gestalte, Hij ziet de grootheid en de almacht van zijn God!
David hoort de woorden, maar zijn hart raakt verbolgen en doet pijn om God, om Gods volk, waartoe hij behoort.
Hij weet wie hij in God is, wie God voor hem is en hij gelooft en vertrouwt!
Maar David besefte ook, dat Goliath niet alleen hun vijand was, maar boven alles Gods vijand was.
In wezen werd niet het volk Israël uitgedaagd, maar God zelf.
De boze komt vaak met een heleboel bombarie op ons af.
Hij is erop uit om ons bang te maken, klein te maken, zodat we lam gelegd worden en vergeten om onze wapens op te nemen en te strijden.
Want hij weet, dat als wij gaan staan in de positie die we gekregen hebben met dat we tot geloof gekomen zijn, namelijk Zijn erfgenamen, Zijn kinderen, Zijn eigendom, hij geen schijn van kans maakt.
Want in Hem zijn wij meer dan over winnaar!; zegt Gods woord.
Daarom zijn de wapens die we van Hem hebben gekregen ook geestelijke wapens, want de echte strijd die we hebben te voeren is een geestelijke strijd.
We moeten leren kijken met andere ogen, met geestelijke ogen en dat is wat David deed.
En dan gaan we zien, dat veel gevechten die we te leveren hebben in het dagelijks leven eigenlijk niet om ons zijn of tegen ons, maar tegen God.
In Zijn Naam en in Zijn kracht moeten we leren gaan staan en strijden en daarin moeten we niet vergeten dat Hijzelf voor ons uitgaat om met en voor ons te strijden.
Hij laat ons nooit alleen!
De tekst waarmee dit stukje begint zegt dat God Zelf de vijand voor ons uitdrijft en Hij draagt ons op om de vijand te vernietigen.
We hoeven daarin nooit bang te zijn of de moed te verliezen, want Hij is ons tot een woning, een schuilplaats en Zijn eeuwige armen zijn onder ons, dragen ons!
David toonde ons wat er kan gebeuren als wij op God zien in plaats van op onze vijand.
En onze vijand komt in vele vormen en omstandigheden, maar als we in alles op God blijven zien en op Hem onze hoop en vertrouwen vestigen, net als David, dan zullen we ook net als David, onze vijand overwinnen en verslaan.
O, lieve vader in de hemel, mijn hart brandt van vuur door deze woorden van U.
Het brandt van dankbaarheid, om wat U ons aanreikt door ons deelgenoot te maken van wat U in en door Davids leven heen hebt gedaan.
Het brandt van liefde voor U, van verlangen om in het de praktijk te brengen, om niet meer op mijn ‘vijanden’ te zien, maar op U.
Ik bid U met heel mijn hart om geestelijke ogen, om ogen die zien wat achter de dingen die gebeuren ten grondslag ligt, de werkelijke vijand te kunnen zien.
Mijn hart verlangt, mijn hart brandt, voor U, voor wie U bent en voor wat U allemaal heeft gedaan.
Mijn hart verlangt ernaar, brandt, om het door te geven.
Om ook anderen aan te sporen om op U te zien en niet op omstandigheden of wat dan ook.
U bent God, de Almachtige!
De Eeuwige, die was, is en komt!
Die alles vast in handen heeft!
U bent het, onze alles in al.
U bent onze schuilplaats, onze woning; Uw armen, Uw eeuwige armen, zijn onder ons.
O Vader God, U komt toe alle lof en eer.
Maak dat mijn hart net zo verbolgen raakt als dat van David als Uw Naam, Uw eer, in het gedrang komt en leer mij daarin om net als David op de juiste wijze te reageren.
In Jezus ‘Naam.
- Amen -
Zie de vijand in de ogen,
ontdek tegen wie je werkelijk vecht.
Treed hem tegemoet in de Naam
van de Heer der legermachten
en zie hoe Hij voor jou
de strijd beslecht.
Laat je geen angst aanjagen
door zijn tomeloze
en uitdagend gepraat.
Zie op Hem,
ga in Zijn Naam
en onthoudt te allen tijd,
dat Hij naast je staat.
Laat de moed niet zakken,
hoe hevig de strijd ook is.
God zal met en voor je strijden,
ja, zeker en gewis.
©Rita Klapwijk
* 1 Samuël 17
zondag 5 augustus 2012
Week 32 - Goedgekeurd
Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan zouden hebben, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.
HSV
Maar toen zijn de goedheid en mensenliefde van God, onze redder, openbaar geworden en heeft Hij ons gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uitbarmhartigheid.
Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de heilige Geest …
NBV
Titus 3:4,5
Afgewezen,
afgekeurd door mensen,
aan de kant gezet.
Gedachten en gevoelens vertroebeld,
mooie en positieve dingen
door afwijzing geplet.
Zijn oog heeft jou gezien,
vanaf je vormeloos begin.
Zijn hand heeft jou geschapen;
in de moederschoot
wonderbaarlijk geweven.
Je dagen zijn vastgelegd
nog voor er één bestond;
in Zijn boek
zijn ze alle reeds
neergeschreven.
Je bent zo kostbaar
in Gods ogen;
zo waardevol en hooggeschat.
Hij heeft Zijn Zoon
voor jou gegeven,
opdat je gered en bevrijd
zou worden
en voor eeuwig
samen met Hem
zult leven.
Gods liefde verscheen;
Hij nam op Zich
al je zonden en ongerechtigheid,
maar ook alles wat jou zo’n pijn
heeft gedaan.
Kom tot Hem,
ontvang Zijn redding en genezing;
laat Zijn liefde
over jouw leven gaan.
Wedergeboren,
vernieuwing van denken,
iedere dag overgoten worden
met de liefde van de Heer.
Worden,
van verworpene
tot aanvaarde;
levend tot Zijn eer.
Afwijzing heeft al heel wat mensen verschrikkelijk verwond en beschadigd.
De pijn en de impact van afwijzing is groot, zeer groot en de gevolgen veel verstrekkender dan we misschien zelfs maar kunnen bedenken.
Afwijzing; ik wil jou niet, ik moet jou niet.
Afwijzing; je deugt niet, je bent niet goed genoeg.
Afwijzing; je ziet er niet uit, je voldoet niet aan de maatstaven.
Afwijzing; was je maar nooit geboren, bestond je maar niet.
Afwijzing; …
Afwijzing; welk een verdriet brengt het niet in iemands leven.
Wat heeft het niet gedaan met mijzelf; wat heeft het niet gedaan in de levens van mijn kinderen.
Niet meer willen leven, haast niet meer kunnen leven, omdat je jezelf waardeloos vind, onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend, afgekeurd, want dat is de boodschap die je krijgt (of gekregen hebt), keer op keer op keer …
Maar dit is wat mensen zeggen of doen, niet Degene Die ons heeft geschapen, Die ons het leven heeft gegeven!
In Zijn ogen zijn we niet waardeloos, niet onbelangrijk, niet onbeduidend, niet onbetekenend.
Hij keurt ons niet af!
Oh, Gods gedachten over ons zijn zo anders!
Gods woorden over ons, voor ons, zijn zo anders!
Zijn gedachten over ons zijn gedachten van vrede!
Zijn woorden over en voor ons zijn woorden vol liefde en bemoediging!
Er is genezing voor afwijzing, er is heling voor de wonden die afwijzing hebben gemaakt, er is herstel voor de beschadigingen die afwijzing hebben veroorzaakt.
Het lijden en sterven van de Here Jezus Christus, Gods eigen Zoon, heeft dit mogelijk gemaakt.
Wijzelf kunnen niets doen, wij hoeven niets te doen.
We mogen tot Hem komen in al onze gebrokenheid en het geschenk van Zijn genade aannemen.
De liefde van God voor ons mensen is zichtbaar geworden in Zijn Zoon, onze Here Jezus Christus.
Hij is het die al onze ziekten op Zich heeft genomen, al ons leed heeft gedragen.
Om onze zonden werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden werd hij gebroken.
Het is Zijn barmhartigheid die ons red; het is de kracht van Zijn Geest die ons vernieuwd.
Dan kunnen we Zijn woorden van liefde en troost over ons leven gaan leggen.
We gaan de leugens ontdekken van wat er over ons leven is uitgesproken en we kunnen ze tegenspreken op grond van Gods woord.
Zijn woorden kunnen we er tegenin brengen en elk woord zal moeten wijken voor het woord van God, want dat is krachtig en scherp als een tweesnijdend zwaard.
Waardeloos verandert in waardevol; Hij gaf Zijn Zoon voor ons!
Onbelangrijk verandert in belangrijk; al onze haren zijn geteld!
Onbeduidend verandert in aanzien; we zijn nu Koningskinderen, erfgenamen van de Allerhoogste!
Onbetekenend verandert in van betekenis; we zijn duur gekocht en betaald!
Afgekeurd verandert in goedgekeurd; Hij legt Zijn hand op ons!
Van verworpene veranderen we in aanvaarde; God heeft ons, door Jezus Christus, als rechtvaardigen aangenomen!
We zijn Koningskinderen!
Waardevol, hooggeschat!
Kostbaar!
Lieve Vader in de hemel.
Welk een leugens worden ons soms ingeprent!
Wat worden we soms overladen met afwijzing door woorden, houdingen, gedrag …
En wat zijn we kwetsbaar …
Oh, lieve Vader, maak ons weerbaar tegen de leugens van afwijzing.
De leugens dat we er niet mogen zijn, dat we waardeloos zijn, niets kunnen, een ongelukje zijn …
We zijn geen ongelukjes, geen waardeloze, niets beduidende individuen, want U heeft ons gemaakt!
Uw hand heeft onze nieren gevormd; U weefde ons in de schoot van onze moeder, U zag ons toen we nog geen vorm hadden.
U kent ons zitten en ons opstaan; ja, van verre verstaat U onze gedachten, zegt Uw woord zelfs.
Met al onze wegen bent U vertrouwd; U omgeeft ons van achter en van voren, U legt Uw hand op ons …
O Heere, het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven. ik kan er niet bij …, maar ik neem Uw woorden aan en leg ze over alle negatieve woorden, alle negatieve dingen in mijn leven.
Uw woord zegt het, dus het is zo!
Ik ben kostbaar, waardevol, hooggeschat!
Ik ben een Koninklijk kind; erfgenaam!
Heer Jezus, kom in alle pijn en verdriet van afwijzing!
Kom en genees, herstel, heel!
U nam alles op; dank U wel.
Ik prijs Uw Naam.
- Amen –
Kostbaar kind van God,
leg in Zijn handen
de pijn en verdriet
van alles wat jou
is aangedaan.
Laat Zijn woorden,
van hoop, redding en liefde,
over alle leugens
en onrecht gaan.
Word door het vergoten bloed
van Zijn Zoon,
schoongewassen,
gered en genezen.
Word van verworpene
een aanvaarde;
laat Zijn Naam
door jouw leven heen
worden geprezen!
©Rita Klapwijk
My Beloved van Kari Jobe
Op mijn site 'Into Your hands' staat de geschreven toespraak van Margreet van Straalen over afwijzing; 'Van afwijzing tot aanvaarding'.
Zeer de moeite waard om door te lezen of om de CD te bestellen bij Nehemia Ministries.
Gods rijke, maar bovenal liefdevolle, zegen toe gebeden.
HSV
Maar toen zijn de goedheid en mensenliefde van God, onze redder, openbaar geworden en heeft Hij ons gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uitbarmhartigheid.
Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de heilige Geest …
NBV
Titus 3:4,5
Afgewezen,
afgekeurd door mensen,
aan de kant gezet.
Gedachten en gevoelens vertroebeld,
mooie en positieve dingen
door afwijzing geplet.
Zijn oog heeft jou gezien,
vanaf je vormeloos begin.
Zijn hand heeft jou geschapen;
in de moederschoot
wonderbaarlijk geweven.
Je dagen zijn vastgelegd
nog voor er één bestond;
in Zijn boek
zijn ze alle reeds
neergeschreven.
Je bent zo kostbaar
in Gods ogen;
zo waardevol en hooggeschat.
Hij heeft Zijn Zoon
voor jou gegeven,
opdat je gered en bevrijd
zou worden
en voor eeuwig
samen met Hem
zult leven.
Gods liefde verscheen;
Hij nam op Zich
al je zonden en ongerechtigheid,
maar ook alles wat jou zo’n pijn
heeft gedaan.
Kom tot Hem,
ontvang Zijn redding en genezing;
laat Zijn liefde
over jouw leven gaan.
Wedergeboren,
vernieuwing van denken,
iedere dag overgoten worden
met de liefde van de Heer.
Worden,
van verworpene
tot aanvaarde;
levend tot Zijn eer.
Afwijzing heeft al heel wat mensen verschrikkelijk verwond en beschadigd.
De pijn en de impact van afwijzing is groot, zeer groot en de gevolgen veel verstrekkender dan we misschien zelfs maar kunnen bedenken.
Afwijzing; ik wil jou niet, ik moet jou niet.
Afwijzing; je deugt niet, je bent niet goed genoeg.
Afwijzing; je ziet er niet uit, je voldoet niet aan de maatstaven.
Afwijzing; was je maar nooit geboren, bestond je maar niet.
Afwijzing; …
Afwijzing; welk een verdriet brengt het niet in iemands leven.
Wat heeft het niet gedaan met mijzelf; wat heeft het niet gedaan in de levens van mijn kinderen.
Niet meer willen leven, haast niet meer kunnen leven, omdat je jezelf waardeloos vind, onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend, afgekeurd, want dat is de boodschap die je krijgt (of gekregen hebt), keer op keer op keer …
Maar dit is wat mensen zeggen of doen, niet Degene Die ons heeft geschapen, Die ons het leven heeft gegeven!
In Zijn ogen zijn we niet waardeloos, niet onbelangrijk, niet onbeduidend, niet onbetekenend.
Hij keurt ons niet af!
Oh, Gods gedachten over ons zijn zo anders!
Gods woorden over ons, voor ons, zijn zo anders!
Zijn gedachten over ons zijn gedachten van vrede!
Zijn woorden over en voor ons zijn woorden vol liefde en bemoediging!
Er is genezing voor afwijzing, er is heling voor de wonden die afwijzing hebben gemaakt, er is herstel voor de beschadigingen die afwijzing hebben veroorzaakt.
Het lijden en sterven van de Here Jezus Christus, Gods eigen Zoon, heeft dit mogelijk gemaakt.
Wijzelf kunnen niets doen, wij hoeven niets te doen.
We mogen tot Hem komen in al onze gebrokenheid en het geschenk van Zijn genade aannemen.
De liefde van God voor ons mensen is zichtbaar geworden in Zijn Zoon, onze Here Jezus Christus.
Hij is het die al onze ziekten op Zich heeft genomen, al ons leed heeft gedragen.
Om onze zonden werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden werd hij gebroken.
Het is Zijn barmhartigheid die ons red; het is de kracht van Zijn Geest die ons vernieuwd.
Dan kunnen we Zijn woorden van liefde en troost over ons leven gaan leggen.
We gaan de leugens ontdekken van wat er over ons leven is uitgesproken en we kunnen ze tegenspreken op grond van Gods woord.
Zijn woorden kunnen we er tegenin brengen en elk woord zal moeten wijken voor het woord van God, want dat is krachtig en scherp als een tweesnijdend zwaard.
Waardeloos verandert in waardevol; Hij gaf Zijn Zoon voor ons!
Onbelangrijk verandert in belangrijk; al onze haren zijn geteld!
Onbeduidend verandert in aanzien; we zijn nu Koningskinderen, erfgenamen van de Allerhoogste!
Onbetekenend verandert in van betekenis; we zijn duur gekocht en betaald!
Afgekeurd verandert in goedgekeurd; Hij legt Zijn hand op ons!
Van verworpene veranderen we in aanvaarde; God heeft ons, door Jezus Christus, als rechtvaardigen aangenomen!
We zijn Koningskinderen!
Waardevol, hooggeschat!
Kostbaar!
Lieve Vader in de hemel.
Welk een leugens worden ons soms ingeprent!
Wat worden we soms overladen met afwijzing door woorden, houdingen, gedrag …
En wat zijn we kwetsbaar …
Oh, lieve Vader, maak ons weerbaar tegen de leugens van afwijzing.
De leugens dat we er niet mogen zijn, dat we waardeloos zijn, niets kunnen, een ongelukje zijn …
We zijn geen ongelukjes, geen waardeloze, niets beduidende individuen, want U heeft ons gemaakt!
Uw hand heeft onze nieren gevormd; U weefde ons in de schoot van onze moeder, U zag ons toen we nog geen vorm hadden.
U kent ons zitten en ons opstaan; ja, van verre verstaat U onze gedachten, zegt Uw woord zelfs.
Met al onze wegen bent U vertrouwd; U omgeeft ons van achter en van voren, U legt Uw hand op ons …
O Heere, het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven. ik kan er niet bij …, maar ik neem Uw woorden aan en leg ze over alle negatieve woorden, alle negatieve dingen in mijn leven.
Uw woord zegt het, dus het is zo!
Ik ben kostbaar, waardevol, hooggeschat!
Ik ben een Koninklijk kind; erfgenaam!
Heer Jezus, kom in alle pijn en verdriet van afwijzing!
Kom en genees, herstel, heel!
U nam alles op; dank U wel.
Ik prijs Uw Naam.
- Amen –
Kostbaar kind van God,
leg in Zijn handen
de pijn en verdriet
van alles wat jou
is aangedaan.
Laat Zijn woorden,
van hoop, redding en liefde,
over alle leugens
en onrecht gaan.
Word door het vergoten bloed
van Zijn Zoon,
schoongewassen,
gered en genezen.
Word van verworpene
een aanvaarde;
laat Zijn Naam
door jouw leven heen
worden geprezen!
©Rita Klapwijk
My Beloved van Kari Jobe
Op mijn site 'Into Your hands' staat de geschreven toespraak van Margreet van Straalen over afwijzing; 'Van afwijzing tot aanvaarding'.
Zeer de moeite waard om door te lezen of om de CD te bestellen bij Nehemia Ministries.
Gods rijke, maar bovenal liefdevolle, zegen toe gebeden.
Abonneren op:
Posts (Atom)